“Net als fotografie is taal al lange tijd in mijn leven, b.v. in mijn werk als tekstschrijver. Machtig mooi vond en vind ik het om met de 26 letters van het alfabet te spelen, een boodschap over te brengen of een sfeer te creëren. Hoe kunnen beeld en taal bij elkaar komen? Dat ben ik nu aan het onderzoeken.”
Zo luidde de inleiding van de categorie ‘beeldtaal’, die ik een paar jaar geleden heb toegevoegd. Beeld en taal hebben elkaar nu gevonden! Dichters hebben zich laten inspireren door de ‘romans in dundruk’, zoals mijn beelden ook wel worden omschreven, met een mooie tentoonstelling als resultaat. En ik ben zelf gaan spelen met woorden om ze in gedichten en korte verhalen te laten spreken. Een deel van mijn teksten, mét foto’s natuurlijk, zijn gepubliceerd op in het labyrint.
Vuurrood en voldaan
Herfst
vlammend beuken goudgeel
vurig bloedende wingerd
voor het uitdoven
herfst
beukennootjes laten zich vallen
op warm hout, pofklaar
verlangen in de dop
alles wat zou komen –
gedachten, ideeën, activiteiten –
is geplukt, geoogst, gevierd.
De gordijnen gaan dicht.
Hooguit door een kier
gluur ik naar sterren en maan.
Voldaan.
Door de barsten siert het leven
We schrijven 2018. Op een tentoonstelling van 033Fotostad wordt een gedicht van Henk de Klerck aan een van mijn foto’s gekoppeld. Oh, wat past dat mooi bij elkaar! We zijn alle twee blij verrast. En het smaakt naar meer. We besluiten samen een tentoonstelling te maken. Door corona hebben we heel veel tijd voor de puntjes op de i, maar in 2022 sieren dan toch in Theatercafé De Lieve Vrouw door de barsten het leven.
*********************************************************************************************************************************
Onderweg
schots en scheef
botsende wolken
duister op weg
naar de kortste dag
een felle zonnestraal
oplichtend blauw
voorbij de donkere dreiging
op weg
Theater in het park
Het is zondagmiddag en heel Amersfoort gaat wandelen, nou ja, minstens de helft. De Kattenbroekers en Hooglanders, Amersfoorters uit de nieuwste en oudste wijk, hangen met de benen buiten in park Schothorst. Op de grasmat die beide wijken scheidt -daar waren minstens zes voetbalvelden voor nodig- zie ik een man van een jaar of dertig met bal en een knulletje van een jaar of drie. Vast vader en zoon.
Op zijn kleine beentjes draaft ukkie puffend achter vader aan. Het valt niet mee om die lange stelten bij te houden. Moeder is figurante. Ze staat op het nabijgelegen voetpad achter een kinderwagen.
Vader laat de bal stuiteren op zijn voet. Nu komt het moment waarvan hij altijd al heeft gedroomd: voetballen met zijn zoon. Vader gaat tegenover zijn zoon staan. Hij trapt de bal recht vooruit. Hoera! Zoon neemt de bal aan. Vader begint al bijna te juichen.
Zoonlief is druk met de bal. Hij trapt tegen de bal, dribbelt erachteraan, struikelt over zijn eigen schoenen en laat de bal alweer verder stuiteren nog voordat moeder hem kan troosten. Af en toe kijkt hij achterom. Is vader er nog? Kijkt hij wel? Ja. Dan is het goed. Dan kan hij verder spelen.
De bal belandt in de bosjes. Vader gaat ‘m halen en probeert nog een keer of zoonlief de bal naar hem wil terugspelen. Weer is het voor ukkie veel spannender om lukraak tegen de bal te trappen. Na een paar pogingen geeft vader het op.
Al die tijd staart moeder achter de kinderwagen bewegingsloos in de verte.
Het huis aan de overkant
Het huis aan de overkant staat leeg. Al een paar weken. Toen ik hier net woonde, heb ik kennis gemaakt met de overbuurvrouw. Ze is begin 90, het dunne grijze haar strak in de krul. Het gesprek komt niet goed op gang, ook al doen we alle twee ons best. Ze verstaat me slecht. Nieuwe mensen, dat hoeft voor haar niet meer zo. Ze is vol van de kale plekken die de velen die zijn heengegaan, hebben achtergelaten.
Een half jaar later wordt overbuurbuurvrouw ziek. Haar drie dochters, de jongste midden 60, lopen steeds vaker in- en uit. Overdag, en dan ook ’s avonds. De dochters blijven slapen. Een paar weken later rijdt een ambulance voor. Op een brancard wordt overbuurvrouw naar buiten gedragen en meegenomen. De dochters houden nog een paar weken de bolvormige liguster strak in vorm.
Op een dag komt het drietal niet meer. Snel daarna staat er op zaterdag een gehuurde vrachtwagen voor de deur. Kleinkinderen dragen schemerlampen, deurmatten en ander spul naar buiten. Voorzichtig, alsof oma hen nog zal kapittelen als er een kras op komt. Als laatste verdwijnt voor het raam de vitrage met kanten rand.
Nu staat het huis leeg. Al een paar weken. Er zijn nog geen kijkers geweest. Alleen de zon gluurt nieuwsgierig naar binnen.
Storm
Het is druk in de stad
Genadeloos raast de wind
langs auto’s, haalt ze in, laat ze schudden.
Mensen snellen voorbij, verwaaide
haren, wapperende jassen, blik op oneindig.
Het terras aan de Stadsring is
bijna leeg. Ook hier heerst het bemoeizuchtig
waaien. Ik krijg er ’t chagrijn van,
mep ‘t weg met mijn handen, maai, sla
tevergeefs.
In mijn hoofd speelt de Razende Roeland
tikkertje met de klemmende vragen
over mijn kwetsbare gezondheid en een
weerstand als een vergiet met grote gaten.
Wat nu?
Zal ik toch maar naar huis gaan?
Naar de warme omhelzing zodra
de voordeur open zwaait?
Gaat de storm dan liggen?
Of zwelt ie daar alleen maar aan?
Woensdag
Zwiepie springt op bed. Grote smekende ogen.
Ik aai, sta op, geef voer.
Zeg ja tegen ’n kat als je oud bent
aaien, bukken, voeren. Moet
ik ja zeggen als jonge oudere?
Zwiepie springt op bed.