Beeldtaal / Images with words

“Net als fotografie is taal al lange tijd in mijn leven, b.v. in mijn werk als tekstschrijver. Machtig mooi vond en vind ik het om met de 26 letters van het alfabet te spelen, een boodschap over te brengen of een sfeer te creëren. Hoe kunnen beeld en taal bij elkaar komen? Dat ben ik nu aan het onderzoeken.”

Zo luidde de inleiding van de categorie ‘beeldtaal’, die ik vorig jaar heb toegevoegd. Deze zomer heb ik de stoute schoenen aangetrokken en ben eraan gaan staan: schrijven over wat, net als bij de foto’s, vanzelf aandient en daar een passend beeld bij maken. Hieronder de eerste stapjes, met dank aan schrijfcoach Ceciel Boudewijn van Labyrint, wandelen in woorden. Met haar mooie feedback, die ruimte laat voor eigen keuzes, daagt ze me uit mijn expressie te verfijnen. De beeldteksten staan ook op mijn auteurspagina op in het labyrint

De foto’s hebben ook andere woordkunstenaars geïnspireerd. Die zie je eveneens hieronder.   

Allemaal theater?

Het knusse theater stroomt langzaam vol. Stommelend gaan de bezoekers zitten. Er klinkt geroezemoes, het doek is nog dicht.
De lichten in de zaal gaan uit. Een paar tellen helemaal niets. Dan gaat een spot aan, het doek omhoog en daar staat ie dan: Japie Knol, de cabaretier die 10 jaar geleden een cabaretwedstrijd won. Zal hij het publiek de hele avond kunnen vermaken?
Druk gebarend valt hij met de deur in huis.

Hoe kan ik hier in hemelsnaam één verhaal van maken? Ja, dames en heren, zelfs de meest ervaren schrijvers komen hier soms niet uit. Ze slaken zuchten die uit hun kleine teen lijken te komen, of nee, nog van verder weg, uit Australië. Die schrijvers gaan dan denken hoe verschillend de drie verhalen zijn die ze moeten samensmeden tot een. En u weet, als schrijvers gaan denken ….. Schrijven, dat kunnen ze. Maar denken, ho maar. Dan zijn ze als een spin die verstrikt raakt in zijn eigen web.
Wat zegt u, mevrouw? Hoor ik het goed? Kreeg deze schrijfster bij twee verhalen een grote glimlach op haar gezicht? Weet u zeker dat het een glimlach was? Of was het een grimlach? Meneer daar,  wilt u ook wat zeggen? Dat er ook prullenbakken bestaan? Hebt u soms aandelen van een bedrijf in afvalbakken? Of bent u er directeur? U zwijgt. Is er iemand anders die nog iets wil zeggen? Nee?  Niemand? Nou, dan doeken we deze show maar op.

Het doek valt. Nou ja, zou moeten vallen. Het mechaniek werkt niet. De cabaretier loopt zinloze rondjes over het podium, met de handen in zijn haar, struikelt, krabbelt verder, brabbelt en blijft dat maar doen. Het publiek denkt dat dit bij de show hoort, en lacht zich een bult. Wat zeg ik? Zes bulten, op zijn minst. Als Japie maar door blijft gaan, krijgt hij een staande ovatie. De eerste in zijn leven.

 

Carmen

Carmen, haar naam is Carmen. Haar ouders hebben die naam voor haar gekozen, omdat ze hoopten op een dochter met een vurig, passievol karakter. Spaans temperament. Carmen is het tegenovergestelde. Het liefst trekt ze zich terug in haar eigen wereldje en wendt verlegen haar blik af als ze anderen ontmoet, zelfs als het familieleden zijn die in het Brabantse gezin vaak over de vloer komen. Aan alles wat met bewegen te maken heeft, heeft ze een gruwelijke hekel en dansen kan ze al helemaal niet. Ze wil het ook niet.

Wat ze wel wil? Tekenen op alles wat ze maar onder haar handen krijgt. In de marges van De Bossche Bol, het stadsblad van haar woonplaats; op de achterkant van gebruikt typepapier of op kassabonnetjes. Het liefste tekent ze lijnen: kaarsrecht naast elkaar, dwars over elkaar of van rechtsboven naar linksonder, als het maar lijnen zijn. Zo ontstaan er soms vlakken. Of figuren. Een hondje, een kat, de plantjes van de buren. Soms krijgen de lijnen en lijntjes een kleurtje. Niet rood, groen of geel. Dat heeft Mondriaan al gedaan. Die kleuren vindt ze ook veel te scherp. ‘Ik wil kleuren die zachter zijn voor het oog. Liever’, zo zegt ze tegen zichzelf. Ze mengt rood met een beetje bruin erdoor. Dan wordt het dieper van kleur. En met geel erdoor lijkt het ineens alsof de zon gaat stralen.

Niemand snapt wat ze doet. ‘Wat raar, wat jij maakt’, krijgt ze vaak te horen. En: ‘Zomaar rechte lijnen trekken, ja, dat kan ik ook. Dat is geen kunst’. Haar lievelingstante zegt zelfs een keer: “Lieve kind, waarom teken je niet gewoon wat je ziet? Dat doet toch iedereen. Dan snap ik het tenminste.”

De reacties kerven krasjes in haar ziel. Kleine en soms grote en diepe. Ze probeert zelfs een tijdje bomen te tekenen, huizen en mensen. Het wordt helemaal niets. Nog minder dan niets. Waarom kan ze niet gewoon tekenen wat ze ziet? Dat kan toch iedereen? Carmen wordt steeds bozer op zichzelf.  En verdrietiger. Ze denkt zelfs wel eens: ‘Als het zo moet, dan teken ik liever helemaal niet.’

Op een goede dag pakt ze haar meest grijze potlood en krabbelt wat op de achterkant van een envelop. Lijnen, weer worden het lijnen. Ze wil het al kapotscheuren, maar haar hand tekent verder. Lijnen, daar gaat haar hart van open.  

Op een goede dag gaat Carmen naar het museum. Dat doet ze wel vaker, maar nu, nu wordt ze helemaal van de wereld geblazen. Er is een tentoonstelling met werken van ene Herrera. Lijnen en vlakken, met soms kleurvlakjes aan het einde van een lijn. Wow, dat is krachtig! Dat is nog eens  kunst! Aan het einde van de tentoonstelling leest ze over de kunstenaar. Carmen is haar voornaam.  Hé, dat is toevallig! Carmen Herrera, Carmen Herrera. Carmen spreekt de naam een paar keer zachtjes uit. Het voelt als thuis komen.

Onderweg

schots en scheef

botsende wolken

duister op weg

naar de kortste dag

 

een felle zonnestraal

oplichtend blauw

voorbij de donkere dreiging

op weg

Theater in het park

Het is zondagmiddag en heel Amersfoort gaat wandelen, nou ja, minstens de helft. De Kattenbroekers en Hooglanders, Amersfoorters uit de nieuwste en oudste wijk,  hangen met de benen buiten in park Schothorst. Op de grasmat die beide wijken scheidt -daar waren minstens zes voetbalvelden voor nodig- zie ik een man van een jaar of dertig met bal en een knulletje van een jaar of drie. Vast vader en zoon.
Op zijn kleine beentjes draaft ukkie puffend achter vader aan. Het valt niet mee om die lange stelten bij te houden. Moeder is figurante. Ze staat op het nabijgelegen voetpad achter een kinderwagen.
Vader laat de bal stuiteren op zijn voet. Nu komt het moment waarvan hij altijd al heeft gedroomd: voetballen met zijn zoon. Vader gaat tegenover zijn zoon staan. Hij trapt de bal recht vooruit. Hoera! Zoon neemt de bal aan. Vader begint al bijna te juichen.
Zoonlief is druk met de bal. Hij trapt tegen de bal, dribbelt erachteraan, struikelt over zijn eigen schoenen en laat de bal alweer verder stuiteren nog voordat moeder hem kan troosten. Af en toe kijkt hij achterom. Is vader er nog? Kijkt hij wel? Ja. Dan is het goed. Dan kan hij verder spelen.
De bal belandt in de bosjes. Vader gaat ‘m halen en probeert nog een keer of zoonlief de bal naar hem wil terugspelen. Weer is het voor ukkie veel spannender om lukraak tegen de bal te trappen. Na een paar pogingen geeft vader het op.
Al die tijd staart moeder achter de kinderwagen bewegingsloos in de verte.

Het huis aan de overkant                                

 Het huis aan de overkant staat leeg. Al een paar weken. Toen ik hier net woonde, heb ik kennis gemaakt met de overbuurvrouw. Ze is begin 90, het dunne grijze haar strak in de krul. Het gesprek komt niet goed op gang, ook al doen we alle twee ons best. Ze verstaat me slecht. Nieuwe mensen, dat hoeft voor haar niet meer zo. Ze is vol van de kale plekken die de velen die zijn heengegaan, hebben achtergelaten.

Een half jaar later wordt overbuurbuurvrouw ziek. Haar drie dochters, de jongste midden 60, lopen steeds vaker in- en uit. Overdag, en dan ook ’s avonds. De dochters blijven slapen. Een paar weken later rijdt een ambulance voor. Op een brancard wordt overbuurvrouw naar buiten gedragen en meegenomen. De dochters houden nog een paar weken de bolvormige liguster strak in vorm.

Op een dag komt het drietal niet meer. Snel daarna staat er op zaterdag een gehuurde vrachtwagen voor de deur. Kleinkinderen dragen schemerlampen, deurmatten en ander spul naar buiten. Voorzichtig, alsof oma hen nog zal kapittelen als er een kras op komt. Als laatste verdwijnt voor het raam de vitrage met kanten rand.

Nu staat het huis leeg. Al een paar weken. Er zijn nog geen kijkers geweest. Alleen de zon gluurt nieuwsgierig naar binnen.

Storm

Het is druk in de stad
Genadeloos raast de wind
langs auto’s, haalt ze in, laat ze schudden.
Mensen snellen voorbij, verwaaide
haren, wapperende jassen, blik op oneindig.

Het terras aan de Stadsring is

bijna leeg. Ook hier heerst het bemoeizuchtig
waaien. Ik krijg er ’t chagrijn van,  
mep ‘t weg met mijn handen, maai, sla  
tevergeefs.

In mijn hoofd speelt de Razende Roeland
tikkertje met de klemmende vragen
over mijn kwetsbare gezondheid en een
weerstand als een vergiet met grote gaten.
Wat nu?

Zal ik toch maar naar huis gaan?
Naar de warme omhelzing zodra
de voordeur open zwaait?
Gaat de storm dan liggen?
Of zwelt ie daar alleen maar aan?   

Woensdag

Zwiepie springt op bed. Grote smekende ogen.  
Ik aai, sta op, geef voer.  

Zeg ja tegen ’n kat als je oud bent
aaien, bukken, voeren. Moet
ik ja zeggen als jonge oudere?

Zwiepie springt op bed.

Beeld en Taal (BT3) - Heleen van Tilburg